Het probleem van geforceerde inschakeling is zo oud is als het kapitalisme zelf. En het heeft een naam: ‘afgrendeling en toe-eigening’. Ellen Eiksins Wood stelde in 1999* dat de oorsprong van het kapitalisme gelegen is in de 'afgrendelingsbeweging' in Engeland. Daarbij grendelden rijke elites – daartoe gemachtigd door het statuut van Merton uit 1235 – meenten af en verdrongen boeren stelselmatig van hun land. Dit gebeurde in een eeuwenlange, gewelddadige onteigeningscampagne. Deze periode werd gekenmerkt door de afschaffing van het oude 'recht tot verblijving', ooit vastgelegd in het Charter of the Forest (het Handvest van het Bos). Dat handvest garandeerde het volk de toegang tot (en het vruchtgebruik van) land, bossen, wild, veevoer, water, vis en andere hulpbronnen die voor het levensonderhoud onontbeerlijk zijn.
In de nasleep van deze afgrendeling en toe-eigening werden de Engelse burgers onderworpen aan een nieuw regime: om te overleven moesten ze de concurrentie met elkaar aangaan over pachtovereenkomsten om op het zojuist geprivatiseerde land te mogen werken. De pachtovereenkomsten werden toegewezen op basis van productiviteit en regelmatig opnieuw beoordeeld. Om hun pacht te behouden moesten de boeren manieren vinden om hun productie op te schroeven teneinde hun concurrenten te overtroeven (met wie ze ooit als verwanten en buren in doorgaans goede verstandhouding hadden samengewerkt). Het maakte daarbij niet uit als de opbrengst groter was dan ze daadwerkelijk nodig hadden, of zelfs maar wensten. Degenen die achterop raakten in deze productiviteitswedloop verloren hun toegang tot het land en wachtte verhongering.
Bij die afgrendeling en toe-eigening spelen twee zaken. De eerste is primitieve, rechttoe rechtaan accumulatie, waarbij het gezamenlijk bezit (land, natuurlijke hulpbronnen, enzovoort) gratis wordt toegeëigend. Dit proces is essentieel voor het ontstaan van kapitalistische overwaarde, of winst: het kapitalisme heeft altijd iets van buiten zichzelf nodig waaruit het kosteloos waarde kan putten. Maar er speelt hier ook iets anders – iets wat nog belangrijker is en een geduchte, dynamische kracht vertegenwoordigt. De opkomst van het enorme productievermogen, dat zo kenmerkend is voor het kapitalisme, was in eerste instantie het resultaat van het onderwerpen van mensen aan kunstmatige schaarste. Schaarste – en de dreiging van honger – creëerde de impuls voor de onderlinge concurrentie wat betreft productiviteit en diende als motor van de groei. De schaarste was kunstmatig in de zin dat er geen sprake was van een daadwerkelijke (extra) uitputting van hulpbronnen: al het land, de bossen en de meren bleven hetzelfde als ze altijd geweest waren. Het enige verschil was dat de toegang van mensen tot die hulpbronnen ingeperkt werd. In deze zin is de schaarste ontstaan door de toe-eigening door elites. En ze werd afgedwongen door staatsgeweld: boerenopstanden tegen afgrendeling en toe-eigening werden herhaaldelijk met geweld neergeslagen, soms met bloedbaden tot gevolg.**
Niet alleen de afgrendeling van land maar ook rentedragend geld leidt automatisch tot schaarste.