In onze bijna volledig geproletariseerde wereld voelen mensen ook nu nog de kracht van de schaarste in de constante dreiging van werkloosheid. Werknemers moeten op het werk almaar meer discipline en productiviteit aan de dag leggen, anders verliezen ze hun baan aan iemand die nog productiever is – dat wil doorgaans zeggen, aan iemand die armer en wanhopiger is.
Maar er is een paradox: naarmate de productiviteit toeneemt, is er minder arbeid nodig om dezelfde hoeveelheid goederen en diensten te produceren. Als gevolg daarvan worden werknemers ontslagen en dan hebben ze geen middelen van bestaan meer. De staat moet dan – in een wanhopige poging om de werkloosheid terug te dringen en een potentiële sociale en politieke crisis af te weren – manieren vinden om de economie te laten groeien; manieren vinden om nieuwe banen te creëren zodat mensen kunnen overleven. Dit doet de staat onder meer door belastingen voor bedrijven te verlagen en de regelgeving in te perken, door hen toegang te bieden tot goedkope energie en grondstoffen, en door consumptie op basis van toenemende schulden mogelijk te maken.
Werknemers en vakbonden zijn zich bewust van deze dynamiek. Dus sluiten ze zich aan bij de roep om meer groei en stemmen ze vaak op politici die het meest geloofwaardige programma voor extra groeicreatie hebben. Schaarste creëert dus rekruten voor de ideologie van groei.
Zelfs mensen die zich zorgen maken over een ecologische ineenstorting worden gedwongen om zich aan deze logica te onderwerpen: Bekommer je je om je medemens? Dan moet je voor alles op groei aandringen, ongeacht de ecologische gevolgen. Dat opknappen van het milieu komt later wel, zodra iedereen genoeg heeft. Maar dat later gaat er nooit van komen, aangezien het probleem van schaarste nooit wordt opgelost – er is gewoonweg nooit genoeg. Als de schaarste op het punt van versmelten staat, wordt ze altijd snel weer opnieuw geproduceerd.
In 1930 voorspelde Keynes dat de economie snel zo productief en verzadigd zou raken dat mensen niet langer dan 15 uur per week zouden hoeven te werken om in al hun materiële behoeftes te voorzien. Dan zou er veel meer ruimte voor vrije tijd vrijkomen. Inmiddels is de productiviteit al lang voorbij het punt van overvloed dat Keynes had voorzien, en toch is zijn voorspelling over korter werken nooit uitgekomen. Want de kapitalisten hebben – in plaats van de productiviteitswinst te vertalen in kortere werktijden, hogere lonen en gegarandeerde werkgelegenheid – de voordelen voor zichzelf in de wacht gesleept door hun winsten te verhogen en tegelijkertijd de lonen laag te houden, en de dreiging van werkloosheid te behouden teneinde de arbeid te disciplineren.
Op deze manier transformeert het kapitalisme zelfs de meest spectaculaire productiviteitswinsten niet in overvloed en menselijke vrijheid, maar in nieuwe vormen van kunstmatige schaarste. Het moet wel, want anders dreigt het de motor van de accumulatie zelf uit te schakelen en daarmee de kip de nek om te draaien die de gouden eieren legt.