Het patroon, aan de hand waarvan de kapitalistische groei schaarste genereert, werd voor het eerst in 1804 opgemerkt door James Maitland, de achtste graaf van Lauderdale. In zijn Inquiry into the Nature and Origin of Public Wealth and into the Means and Causes of its Increase introduceerde Maitland wat bekend zou komen te staan als de 'Lauderdale-paradox'. Die paradox zegt dat er een omgekeerde correlatie bestaat tussen 'particuliere rijkdom' en 'publieke rijkdom', zodat een toename van de eerste alleen ten koste kan gaan van de tweede.*
'Publieke rijkdom,' zo stelde Maitland, 'kan nauwkeurig worden gedefinieerd als alles wat de mens zich als nuttig en plezierig wenst’. Met andere woorden, publieke rijkdom bestaat uit goederen die overvloedig zijn en een intrinsieke gebruikswaarde hebben, waaronder lucht, water en voedsel.
Private rijkdom daarentegen bestaat 'uit alles wat de mens zich als nuttig en plezierig wenst, maar wat in een zekere mate van schaarste voorkomt.' Maitland probeerde dus uit te leggen hoe particuliere rijkdom afhankelijk is van goederen met een ruilwaarde die toeneemt in verhouding tot hun schaarste. Als voorbeeld wees hij er op dat wanneer men een overvloedige hulpbron als water afgrendelt, toe-eigent en er een monopolie over verkrijgt, men mensen kan laten betalen om er toegang toe te krijgen, wat de private rijkdom vergroot. Dit zou ook leiden tot een toename van wat Maitland als de 'totaalsom van de private rijkdom' omschreef – wat we vandaag de dag het bbp noemen. Maar deze toename van de particuliere rijkdom en het bbp kan alleen worden bereikt door de toegang te beperken tot wat ooit overvloedig en gratis was.
Maitland zag dat dit proces gaande was tijdens de periode van Europese kolonisatie. In tegenstelling tot Henry George en Karl Marx later in de eeuw ging hij niet zo ver dat hij het proces van afgrendeling en toe-eigening in een theorie ving. Wel wees hij er op dat de stichters van koloniën vaak hun toevlucht namen tot het platbranden van vruchten- en notendragende bomen. Met als gevolg dat de lokale bevolking niet langer van de natuurlijke overvloed van de aarde kon leven en gedwongen werd loonarbeid te verrichten teneinde hun voedsel van de Europeanen te kopen. Voor het vergroten van de particuliere rijkdom en het bbp moest dat, wat ooit overvloedig en gratis was, in schaarste worden veranderd.
Een iconisch voorbeeld hiervan is natuurlijk de zoutbelasting die de Britse Raj aan India oplegde. Langs de kust van India was zout in overvloed en voor iedereen gratis aanwezig. De Britten verboden de Indiërs echter het zout te verzamelen en ze belastten de consumptie ervan om zo een aanzienlijke inkomstenstroom voor de koloniale overheid te creëren.
De afschaffing van de publieke rijkdom genereerde particuliere rijkdom.
* J.B. Foster & B. Clark, “The Paradox of Wealth: Capitalism and Ecological Destruction”. (Monthly Review, 01 Nov, 2009.